Dochter en ik ontdekten vandaag het stadje. Samen lunchten we in Zell am See en gingen daarna op zoek naar een cadeautje voor man, die morgen jarig is. De lunch was geslaagd, hoewel het mij wel opvalt dat de Oostenrijkers erg van varkensvlees houden: op onze tosti zat zeker een half varken. Thuis eten we weinig vlees en als we vlees eten is het altijd bio rundergehakt of kip. Maar goed: When in Rome, do as Romans do. Na de lunch winkelen voor dat cadeautje. ‘Tja, waar houdt papa van?’ verzuchtte dochter. Ik herinnerde haar eraan dat man had gezegd niets te willen – de vakantie was al meer dan genoeg. ‘Ja, en hij heeft ons, daar houdt hij van,’ voegde dochter eraan toe.
Toch stopte we op de terugweg nog even bij een of andere houtsnijwerk/antiek winkel. De weg was nat, er was slipgevaar, maar misschien zouden we hier toch op de valreep iets leuks vinden. Een meneer wachtte ons op, gaf ons een hand. Leuk, dacht ik nog. Eenmaal binnen hield de man niet op met praten. In Arnold Schwarzenegger Engels ging hij mij alles over de streek vertellen, ondanks mijn beleefde signalen dat ik liever even rondkeek met mijn dochter. Net toen ik weg wilde lopen zei hij: ‘Und dis? You haf to taste dis.‘ ‘Dis’ was een gedroogd stuk worst (ja dat verkocht hij ook) waar ik absoluut geen trek in had. ‘No thank you, very kind, but we’ve just had lunch,‘ zei ik. ‘Taste!’ zei hij terwijl hij mij het stuk vlees reikte. ‘No thank you, we don’t eat a lot of meat,’ zei ik. Helaas was de kous daarmee nog niet af: het was maar goed ook, dat weinig vlees eten, vlees zit tegenwoordig vol troep (hormonen, antibiotica) maar wat hij verkocht was puur natuur. En over puur natuur gesproken, hij had ook nog gedroogde Alpenkruiden om thee mee te maken en een balsem voor wondjes en dergelijke. Betadine was namelijk ook troep. ‘I use tea tree oil,‘ zei ik en daar had hij gelukkig niet van terug.
In de auto zei dochter: ‘We gaan niet meer naar die winkel mama, ik kreeg de kriebels van die meneer Kwebbelkous.’