Vandaag weer gaar wakker geworden. Ik weet niet wat dat is: vroeger sliep ik heerlijk op vakantie. Ging zelfs af en toe in een hotel logeren om een nachtje goed te slapen. Ik had toen ook wel last van vage zenuwen – behalve tijdens city trips, in de stad voel ik mij volkomen op mijn gemak – maar sliep ’s nachts als een roosje. Ik begin nu wel te wennen aan de omgeving hier, heb geleerd mezelf de tijd te geven. Wat geduldiger tegenover mezelf te zijn. Je hebt van die mensen die er gelijk in zitten, in de vakantie of een nieuwe plek; ik ben er niet een van.
Gisteren bracht ik voor het eerst man en kinderen naar de piste, zo’n zeventien minuten rijden van hier. Het was mistig. Op de terugweg nam ik een verkeerde afslag. Truus, mijn navigatie-dame, wordt dan ongeduldig. Bij een verkeerde afslag krijgt haar stem iets dwingends, ze gaat nog net niet zuchten. ‘Ik zei toch: over 300 meter afslaan.’
Nu is de mist opgetrokken. Dan zie ik ineens hoe schitterend het hier is en verplaatst mijn aandacht zich van binnen naar buiten. Buiten mijn raam staat een kudde paarden. Met hun stugge wintervachten gaan ze naadloos op in het landschap.